Pieter de Haard

* Rotterdam 1914   † Rotterdam 2000

Tijdens zijn middelbare schoolopleiding bracht hij zijn vrije uren veelal door in Museum Boymans en zijn laatste schooljaar combineerde hij met avondlessen op de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. Zijn schilder-technische opleiding genoot hij in München, waarna hij enige tijd als restaurateur in zijn levensonderhoud voorzag. Aanvankelijk werkte hij figuratief; vanaf eind jaren dertig begon hij te experimenteren met abstractie.
In de oorlogsjaren las hij Spinoza, Kant en Goethe, waarbij Spinoza en Kant belangrijk waren voor de ontwikkeling van zijn ideeën over ruimte en oneindigheid. Bij Goethe werd hij met name geboeid door diens kleurenleer. De Haard verdiepte zich voorts in het gedachtegoed en het werk van de kunstenaars van De Stijl. Met name de dynamiek van Van Doesburg sprak hem aan. Hij voelde ook de relatie tussen beeldende kunst en muziek en zag die relatie uitsluitend in termen van werkelijke kleuren versus toon- en klankkleuren. In de schilderkunst varieerde hij in de helderheid en de verzadiging van een kleur.
Al tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij zijn eerste geometrisch abstracte werken: meetkundige figuren, gebaseerd op eeuwenoude maatsystemen met als favoriet de gulden snede. Hierbij wordt een lijn zodanig in tweeën verdeeld dat het kortste stuk gelijk is aan tweemaal het langste stuk. De verhoudingen die daaruit voortvloeien, ogen altijd harmonieus.
Het werk van De Haard oogt kosmisch en is vaak spannend in zijn kleurcombinaties.